Archive for the ‘rant ‘n rave’ Category

Onderstroom

Waar de fuck zijn alle woorden gebleven, ik bedoel de woorden die er toe doen – en dan bedoel ik dus de woorden die er niet toe doen in het dagelijks leven, niet de zinnen, de formuleringen die langzaam ons collectieve brein in zijn gedreind en waarvoor kunstmatige intelligentie gelukkig alleen maar tijdwinst oplevert, waarom zou je godverdomme een paar uur bezig gaan om die miezerige marketingmeuk zelf te reproduceren – maar goed, wanneer las ik eigenlijk voor het laatst poëzie – ik bedoel sinds Kafka, sinds fucking Howl – die me volkomen onverwacht aan mijn haren uit het gestolde vet van loodgrijze maandagen sleurde en jarenlang de electrificerende onderstroom bleef van alles wat ik zong, schreeuwde, speelde, schilderde, schreef – waar zijn de fucking woorden die er toe doen? Op zoek, opnieuw, naar ziel en zaligheid.

Tax

Ik heb niets te verliezen
of althans niet veel
– voor waardigheid
of dat soort flauwekul
ben ik te oud – hier
ontvouwt zich uit
verse rimpels
nog altijd een
melkmuil met een
kinderlijk geloof in
de rekbaarheid
van tijd – hoeveel
horloges heb ik
overleefd – hoeveel
uren aan klokkijken
besteed – ik weet
iedere seconde met
Zwitserse precisie
in mijn versteende
kop gekerfd
keeping track
zogezegd
elk mager succes
voor de prijs van
twee keer op je bek
eindeloze zomers
alsnog langs de
meetlat gelegd
want
wat heb je nou
eigenlijk gedáán
wát heb je nou
eigenlijk écht
gedaan
waar je niet
jaren later
met schaamte
voor het verkloten
van zo veel tijd
op terugkijkt?

Non-existent

Vind maar eens de woorden die niet
iedereen al gebruikt of op zijn minst
een volgorde die recht doet aan je
onverwoestbare ijdelheid – alsof
alleen de letters zoals jij ze ziet en zachtjes
tegen de spiegel zegt de kracht bezitten
van bezweringsformules
 …………………………….– terwijl je
het verrekt om op de knieën te gaan of
hoe dan ook de kop een keer in deemoed
te buigen – te bidden, as it were, tot ons
eindeloos tollende universum, dat zich
in zijn geheel bevindt in een perfect rond
bolletje stront, door de eerste de beste
mestkever over de gebarsten grond van
weer een andere wereld voortgerold

Vind maar eens de zin die niet
per seconde verandert, verdwijnt of
raadselachtig zwijgt
………………………..– liever staar je je
blind op het wit tussen de woorden alsof
de verlossing van al je voorgeprogrammeerde
dromen

………..(lentebries sprenkelt zonlicht op de bloesem van de appelboom /
je blote voeten in het hoge gras van een klein maar onbegrensd
paradijs)

…………zich zal openbaren in een flits – misschien
wanneer je voor het raam staat van je huurhuis op
drie hoog en mompelend het gestaag naderende
onweer vraagt of nee gelooft nee hoopt nee zeker
weet dat de bliksem
…………....…………..– niet-bestaande god van
chaos en toeval –
…………....………je zal herkennen en
schitterend en sidderend
omhelzen tot al je
atomen weer één met
het alles om je heen tot je
losse letters geen
woorden
………….– ha!

vergeet het maar
zo uitverkoren
ben je niet.

 

Nooit goed

Enschede. Om de andere zondag liepen we van het huis van opa en oma aan de Kuipersdijk naar het Diekmanstadion. FC Twente speelde thuis en, weer of geen weer, we gingen; mijn vader had toen nog een seizoenskaart, net zoals zijn beste vriend, de vader van mijn beste vriend. Staantribune, Vak E, overdekt, net voor de bocht; koude poten op het kiezelige beton. Vak E was een rustig vak vol oude mannen, en vaders met hun zonen. Blauwbekken dus, geen jas was dik genoeg als je stilstond en het verschil met de samenvattingen op tv was dat het grootste deel van de wedstrijd zich ergens op het middenveld aan werkelijke waarneming onttrok – maar het kon de pret niet drukken. Mijn vriend en ik wisten er alles van en stonden met onze smoelen tegen de spijlen van het hek geklemd commentaar te geven op alle smerige overtredingen van de tegenstander en de verschrikkelijke scheidsrechterlijke dwalingen. Natuurlijk werd de FCT categorisch benadeeld, en Studio Sport ’s avonds gaf ook al een vertekend beeld van de krachtsverhoudingen die wij op het veld hadden gezien.

In die zin verschilden wij, jochies van een jaar of tien, niet veel van de oude mannetjes achter ons in Vak E, behalve dat hun ongenoegen zich vooral richtte op het eigen team. Elke Twentse actie werd hoofdschuddend van commentaar voorzien. Hoe hij dat nou had kunnen doen. Dat ze die-en-die nooit hadden moeten kopen. Dat mooi voetbal niet werkt. Dat werkvoetbal niet mooi genoeg is. Dat die korte corner hoog voor de pot had gemoeten, dat zo’n hoge bal natuurlijk voor de keeper is. Alles. Het was nooit goed. En soms viel er dan toch een doelpunt voor FC Twente.

Het ontketende gejuich – je vergat de kou, je armen naar de hemel, de strot schor, het Diekman kwam los van de grond en zweefde een paar meter boven het maaiveld – eindelijk! De bal was vanaf een meter of dertig in de linkerbovenhoek van het doel gekruld, met het achteloze gemak waar onze favoriete speler van dat moment patent op had. Een schitterende goal. En toch hoorden we in alle extase altijd de oude mannetjes van Vak E achter ons, met hun platte petten, de handen diep in de zakken, stompje stinksigaar tussen de ontevreden hangende lippen.

“Noh, veur ’t zelfde geld geet zo’n bal hoog oaver.”

En ik kan er niks aan doen, maar dat – precies dat – is Twente voor mij.

Opgenomen in het boek Hoe mooi is Twente wel niet van journalist Gijs Eijsink, met nog 62 beschouwingen van écht bekende Twentenaren als Jan Cremer, Herman Finkers, Hennie Kuiper, André Manuel en dergelijke.

Feiten en Fabels I

Soms mist u ineens een sleutel of zo lijkt het – ze willen niet dat u achter bepaalde deuren kijkt, ze willen u liever niet backstage, het is niet de bedoeling dat u begrijpt hoe het werkt – u mag alleen weten wat ze laten zien. Welkom in het theater van de macht, welkom in de wereld van het grote geld achter de schermen, niet voor de lijn staan, niet spreken met de bestuurder, houdt u vast tijdens de rit, let op uw eigendommen, vergeet niet uit te checken: anders weten we niet waar u bent, hoe weinig tegoed u nog op onze rekening heeft, het is heel wel mogelijk dat u de laatste halte niet zult halen – is er iemand die voor u kan zorgen? Alle wegen lopen dood op deuren die alleen met Visacard, Mastercard of American Express te openen zijn, vóór elf uur ’s avonds besteld is eergisteren in huis en u maar wachten, wachten, als u het mij vraagt bent u al jaren geleden geannuleerd en geen geld terug, toets één als u een medewerker aan de lijn wilt, misschien kunt u het later nog eens proberen, weet u zeker dat u de premie die wij op uw hoofd hebben gezet betaald heeft? Klik hier voor een foto van een zwart gat, kijk goed – waar u echt niks meer ziet zat vroeger een hart.

En ik zal u nog eens wat verklappen: complottheorieën zijn een uitvinding van de grote bedrijven. Maar dat hebt u niet van mij.

Geschreven voor en voorgedragen op theaterfestival Haags Kabaal, thema Fake News, in Theater De Vaillant, Den Haag op zaterdag 13 april 2019. Met dank aan Iraas Korver en Haags Theaterhuis. 

Maandag

Het is maandag, morgen gaat het stormen. Nu is het nagenoeg windstil, een zeldzaamheid aan de kust, maar een stilte voor de storm is het niet. De stad ruist en raast zijn eigen onophoudelijke golven, als altijd – je went eraan of je wordt er langzaam gek van en misschien is dat onderscheid niet eens te maken – maar er is meer gaande, er móet meer gaande zijn. Diep onder de oppervlakte worden we een beweging gewaar, de onrust van een wild dier, gevangen in ieder van ons. Maar wat we voor onszelf slechts durven te denken groeit langzaam uit tot een grommend monster, groot en ontzagwekkend; wat we voor onszelf alleen maar durven te fluisteren zwelt aan tot een stormvloed van geluid waarin de rede als eerste verzuipt, wat we voor onszelf verzwijgen verschijnt op een dag duister en dreigend aan de horizon. Maar nu is het nog maandag – misschien blijft het altijd maandag – en is het windstil. Morgen – altijd morgen – barst de storm los die we niet meer kunnen temmen.

Goed goeder goedst

Ik geef les. Of misschien geeft de les mij, maar niet als een coherent geheel – denkelijk kom ik versnipperd of verstrooid of in op het eerste gezicht niet bij elkaar horende onderdelen – ik zou willen dat ik plug & play en three easy steps maar goed, een mens zullen ze er nog wel in herkennen – als ze zich maar eens zouden verliezen in hun eigen, vreemd fragmentarische film, als ze eens niet hapklaar, behapbaar – als ik ze eens de poëzie van het gestotter, gestamel, het stilvallen, vallen, vallen – een mens, zo immens onmachtig dat zowat heilig – o, ze haperen wel maar dan happen ze niet, ik zal blijven fluisteren tot de trommelvliezen sufgebeukt: doe eens wat minder je best op je best doen – goed is zo verrekte gauw generiek.

Waar was ik

Waar waxxxxxxxxxgebleven – ik herinner me nog dat ik naar mijn werkplek liep, verzadigd van visioenen die niemand nog had verbeeld – maar dat ging niet lang meer duren, ik was niet bang voor de lege ruimte, ik ging het maken, blanco canvas, verf, metaal, aarde – ik zag de gehavende borstkas van Jezus in een autodak, zijn kop gemaakt van motorblok, hangend aan een rechtopgezet touringcarkarkas, een enorm gewicht aan zijn voeten. Ik durfde alles – wist ik zeker, dacht ik – en toch werd ik afgeleid.

Dit is ongeveer vijfentwintig jaar geleden. Waar was ik

xxxxxxxxxxxxxxxx al die tijd                                          gebleven?

Ik herinner me dat ik afstudeerde aan dezelfde academie waar ik nu les geef en voor elkaar kreeg wat ik mezelf tot dan toe niet had toegedicht – metaal, metaal, billboards, licht en bitumen, een lege ruimte vol en de zoete geur van afgewerkte olie – niet cum laude of iets maar jézus wat fijn om te maken – een parallel universum waar ik voortaan wilde wonen en werken en dat had misschien ook best gekund – ik durfde alles, hoopte ik – maar ik werd afgeleid.

Dit is ruim twintig jaar geleden – waar ben ik

xxxxxxxxxxxxin godsnaam                             gebleven

xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxal die jaren

xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx hangend aan een zelfgemaakt infuus – druppel voor druppel de angst bezweren, compromisloos gaan voor het compromis – vertel mij niks over een gewicht aan mijn voeten, of een kop als een motorblok, stationair draaiend tot de brandstof op is – vertel me niks over parallelle werelden en de keuzes die we maken – ik heb geen spijt, ik wist wie ik was en wie ik ben, wat ik wilde en wat ik deed, ik dacht gisteren alleen maar, ineens: waar was ik ook al weer

xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx gebleven, want daar

xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx durf ik – denk ik – nu wel verder.

 

Meters

Hoe ik godverdomme hemel en aarde beweeg om een klein beetje op te schuiven waar ik meters moet maken, meters moet maken – hoe het perspectief nauwelijks verandert, terwijl ik dondersgoed weet van waaraf ik zou willen kijken, zelfs wéét wat ik zou kunnen zien. Wat maak ik mezelf wijs? Misschien ben ik als de kraai die niet weet dat hij een kraai is, maar gewoon is. Misschien noem ik me wel mens, denk ik zelfs te weten dat ik dat ben, maar doet die naam er niet toe en ben ik alleen maar. In de boom naast mijn balkon zit het dier dat ik geleerd heb kraai te noemen naar me te kijken en heeft geen naam nodig voor wat hij ziet bewegen. Als hij zijn vleugels uitslaat en wegvliegt is hij me al vergeten, maakt wel en niet meters, want: zonder het te weten.

Heilig

Het Boek. Dat Fucking Boek. Het bestaat niet, of althans – een goeie achtduizend woorden leiden een volstrekt eigen leven, een soort nomadisch, of liever gezegd sporadisch bestaan, heen en weer tussen ergens in mijn hoofd en een precieze plek in een donker, digitaal archief. Af en toe wek ik ze uit hun slaap, maar dan zijn ze suffig en zeggen ze niet meer wat ik wilde dat ze zeiden. De zinnen kloppen nog, de zin is er uit vervlogen; een zekere waanzin die ik zoek hebben ze zelfs nooit bezeten.

Ach, fuck dat boek, dat Heilige Fucking Boek – schrijf gewoon wat je wilt schrijven, neem ik me al net zo heilig voor, kan jou het verrekken hoe dik of hoe dun die stapel papier aan het eind zal blijken te zijn. Maar ik heb geen verhaal. Ik heb alleen woorden en zinnen die afleiden van wat er misschien te halen valt – zo lang ik probeer te vertellen wat ik wil vertellen, grijp ik naast de Heilige Fucking Graal: voor wat ik écht wil zeggen zoek ik domweg nog een taal.