Maandag
Het is maandag, morgen gaat het stormen. Nu is het nagenoeg windstil, een zeldzaamheid aan de kust, maar een stilte voor de storm is het niet. De stad ruist en raast zijn eigen onophoudelijke golven, als altijd – je went eraan of je wordt er langzaam gek van en misschien is dat onderscheid niet eens te maken – maar er is meer gaande, er móet meer gaande zijn. Diep onder de oppervlakte worden we een beweging gewaar, de onrust van een wild dier, gevangen in ieder van ons. Maar wat we voor onszelf slechts durven te denken groeit langzaam uit tot een grommend monster, groot en ontzagwekkend; wat we voor onszelf alleen maar durven te fluisteren zwelt aan tot een stormvloed van geluid waarin de rede als eerste verzuipt, wat we voor onszelf verzwijgen verschijnt op een dag duister en dreigend aan de horizon. Maar nu is het nog maandag – misschien blijft het altijd maandag – en is het windstil. Morgen – altijd morgen – barst de storm los die we niet meer kunnen temmen.