The best lack all conviction, while the worst
Are full of passionate intensity.
(William Butler Yeats, uit: The Second Coming, 1919)
Ik kwam gisteravond met de trein terug in Den Haag en haalde mijn fiets op uit de bewaakte fietsenstalling van station Hollands Spoor. Het was laat, mijn fiets was een van de weinige die er nog stonden. Met de fiets aan de hand stopte ik voor het kantoortje van de beheerder om te betalen, hij kwam naar buiten. Terwijl ik hem de bonnetjes gaf, haalde ik uit mijn broekzak een hele handvol muntgeld naar boven en viste er een euro en dertig cent uit. ‘Ik ben vorig jaar zomer naar Sardinië gefietst,’ begon hij. ‘Toen had ik ook van die winkelmuntjes bij me.’ Het duurde even, maar ik begreep dat hij de Albert Heijn-munt tussen mijn kleingeld had gezien. ‘Op Sardinië ging ik naar de Grot van Poseidon. Heel mooi. Daar gooien mensen muntjes in het water voor Poseidon, en ik heb toen in plaats van echt geld een paar van die winkelmuntjes in het water gegooid. Ik weet niet of Poseidon er blij mee was,’ grijnsde hij. Ik moest ook lachen. ‘Och,’ zei ik, een beetje overvallen door zijn verhaal. Hij keek ineens weer ernstig. ‘Misschien heb ik hem wel kwaad gemaakt, misschien heb ik wel een of ander kosmisch evenwicht verstoord, ik weet het niet.’ Beelden van alle ellende van de afgelopen tijd, van oorlog en aanslagen, van vluchtelingen en haat, schoten me plotseling door mijn hoofd, maar ik stelde hem lachend gerust dat dat wel mee zou vallen. Ik bedankte hem voor het verhaal en liep met de fiets naar de uitgang. Vlak voor de uitgang hangt een grote klok, het was precies één minuut voor twaalf en ik bedacht me dat we allemaal nog steeds veel te veel nepgeld in het water gooien.