In de trein zat een vrouw die ik al heel lang niet gezien had. Mijn lichaam, mijn kop, mijn vingertoppen in één klap elektrisch. Ik keek nog eens, voorzichtig, en nu zat in de trein een vrouw die erg veel leek op de vrouw die ik al heel lang niet gezien had, zo lang al niet gezien had dat ik begon te twijfelen of ze het misschien tóch was, of ik haar domweg niet meer herkende – maar ik kon moeilijk gaan zitten staren, ik keek steels opzij als ze met het gezicht half naar het raam gekeerd probeerde te slapen. Zij had er geen blijk van gegeven mij te herkennen, maar misschien wilde ze me niet meer kennen; dat was, laten we zeggen, heel goed voorstelbaar. Het was kwart over elf in de ochtend, om niet te blijven kijken sloot ook ik mijn ogen. Ter hoogte van Schiedam al was ik een paar jaar terug in de tijd gereisd en reed de trein eindeloos opnieuw over alle mogelijke sporen naar alle onbereikbare bestemmingen van toen en nu tegelijk, we lachten en dronken, de vrouw en ik, we voedden kinderen op, maakten ruzie en rookten, gaven elkaar vleugels en stortten weer neer, verloren elkaar keer op keer – tot ik niet meer wist wie ik was of had moeten zijn en een coupé vol onbekende gezichten fluisterde: dit is niet jouw trein. Het was waar, in dit leven moest ik er uit op station Den Haag HS, net als de vrouw die op de vrouw leek die ik al heel lang geleden voor het laatst had gezien. Ze was haar niet, maar dat maakte niks meer uit.
Dit verhaal verscheen ook op Torpedo Magazine.