Politiegeweld, rellen, beschaving is zo breekbaar als een bushok op het Hobbemaplein. Er is geen excuus voor geweld – of als het er is, is het telkens een ander. Maar de verklaring ervoor, die geen dader ooit uitspreekt, moet altijd dezelfde zijn. De pestkop op de basisschool, de etterbak in de brugklas. De winkeldief, het drugsrunnertje, de brandstichter. De notoire vreemdganger, de serieverkrachter, de sjoemelende vastgoedmagnaat, de sjacherende bestuurder, de politicus die de Kamer belazert. Bankiers die een compleet land in de bankschroef hebben. Je kinderen, kibbelend op de achterbank van de auto.
En de agent met zijn arm klem om de keel van Mitch Henriques tot die niet meer bewoog, en het gajes voor wie dat aanleiding is om avond aan avond winkels te plunderen en vuurwerk en stenen naar de politie te gooien – je hoort het ze in gedachten allemaal zeggen, achteraf.
‘Toen ik eenmaal was begonnen, kon ik niet meer stoppen.’
Maar alleen de allergrootsten durven dat hardop te zeggen: de kleine kinderen. De rest zoekt, en vindt, excuses.