Vakantie in Duitsland. Vader loopt van de familiecamping naar de bakker in het dorp. Bakkerij Dietz zit naast de supermarkt aan de chagrijnige rafelrand van het gehucht, maar binnen in de zaak is het gezellig druk. Ze verkopen er behalve brood ook koffie en je kunt er ontbijten aan hippe tafeltjes, krantje erbij. Die verkopen ze ook, de Trierischer Volksfreund kopt dat de zomer van 2014 voorbij is, deze maand augustus is de koudste sinds lang. Hij leest de Wettervorhersagen op pagina veertien zonder de krant te kopen; ‘s avonds wordt het pas regnerisch. Hij gaat bij de bakker niet zitten ontbijten, hij heeft ‘s ochtends genoeg aan een gestolen weerbericht, de geur van bronzen broden en het kleine geluk te worden geholpen door het bakkersmeisje met de bibliothecaressenbril.
Ze is geen klassieke schoonheid, maar het heerlijke woord hübsch moet voor haar zijn bedacht. Ze lacht vrolijk en verlegen als ze een bestelling opneemt, haar ogen schieten heen en weer achter haar zwarte montuur, het hooggesloten, hagelwitte hemd, het wijnrode schort strak om haar volle borsten. Hij ziet haar staan in een gouden graanveld, krachtige schouders tegen een blauwe lucht, uit het dal komen zachtjes slierten klokgebeier aangewaaid. ‘Was kann ich für Sie tun?’ Haar paardenstaart danst, er verschijnt een blos op haar wangen: hij maakt zichzelf niks wijs, het is warm in de bakkerszaak, hij merkt het zelf nu ook, erg warm. Hij koopt haar mooiste brood, im ganzen, op vakantie zaagt hij graag zelf. Dikke sneden, het brood verdient dat. De Duitsers hebben naar eigen zeggen de rijkste broodcultuur ter wereld, het Duitse bakkersgilde wil hun brood zelfs op de Werelderfgoedlijst, wist hij. Hij vindt het een goed idee – als zijn mooie, verlegen bakkersmeisje er ook bij op mag.
Als hij terugloopt naar de camping, begint het zachtjes te regenen. Het brood wordt nat. Hij draagt geen jas en heeft geen tas, het water doorweekt de papieren zak. En de vader denkt: ‘dat is de straf.’
Dit verhaal verscheen eerder op Torpedo Magazine.