Archive for April, 2014

Bloesem

Het schoolplein bloesemt van de kinderstemmen, ze warrelen tussen de bloeiende kastanjebomen, een verlegen lentezon fluistert voorzichtig wat kleur op de wangen van jonge moeders. Mijn oudste dochter is een eindje verderop het middelpunt van een kluwen spichtige meisjes; de jongste dochter observeert, terwijl ze zichzelf afwezig door een klimrek vlecht, met een volwassen blik het gewoel. ‘Hier rent de toekomst rond. Zeggen ze. Ik zie alleen een hijgend hier en nu.’ Ik hoef me niet om te draaien om te weten wie het zegt – een stem uit duizenden. …

Lees verder op Torpedo Magazine

 

Paultje

Hij was een goeie timmerman, maar verder was hij gek. Niet in de zin van prettig gestoord: Paultje was écht gek. Toen het nog meeviel, verbouwde hij samen met zijn vader ons huis. Ik was een jaar of zes, en ik kreeg zijn oude, zelfgetimmerde houten gereedschapskist – daar kon ik mooi mijn Lego in bewaren.

Korte tijd later overleed zijn vader. Op de begrafenis hield hij luidkeels vol dat pa niet dood was, hij zou hem opgraven om het te bewijzen. In de jaren daarna dook Paultje bijna wekelijks op aan onze achterdeur: broodmager en ongeschoren, de bezeten blik bijna lichtgevend blauw. Eindeloze tirades stak hij af, het spuug in de mondhoeken, steeds vaker nam het Australisch uit zijn jeugd bezit van zijn wartaal. Hij ging een zonnebril dragen, want ‘ze’ hadden zijn ogen kapot gemaakt: met mosterdgas, in de loopgraven, het labyrint tekende hij gedetailleerd met een trillende vinger in de lucht. Met vijfendertig zag hij er uit als zestig, zijn handen beefden als hij een sjekkie rolde. Timmeren deed hij niet meer, al had hij al zijn gereedschap nog. Op zijn veertigste maakte hij zich van kant. Met een cirkelzaag.

De Legokist van gekke Paultje staat hier nog, inmiddels ouder dan zijn maker werd. Onverwoestbaar. Want Paultje was dan wel gek, maar ook een verdomd goeie timmerman.

 

Dit verhaal was mijn inzending voor de ZKV-schrijfwedstrijd Spraakmakende Familie, georganiseerd door AFdH Uitgevers i.s.m. Twentsche Courant Tubantia en Museum Twentse Welle. Het bleek op 13 april één van de vijftien winnende verhalen, die gebundeld gaan worden in een mooi boekje.

Ware ik

Ware ik dronken geweest, aangeschoten of anderszins wild: ik had haar toegejuichd – trouw met me, in een volgend leven! Ook als dat nog voor mijn dood is! Maar ik was niet dronken, verre van, en wild ben ik van mijn leven nog niet geweest; hooguit gevaarlijk. Ze zwaaide nog een keer, en zweefde toen als een geest door een glazen wand de maanverlichte nacht in. Toch denk ik dat ik het was, die weer eens verdween.

Aln’s wa-j oe anhaalt

Oom Wim was een oom van mijn vader; ik kende hem niet goed. Hij was één van drie broers Fabels die bij het garagebedrijf met dezelfde naam woonden en werkten, aan de Oldenzaalsestraat in Hengelo. Twee van de broers liepen meestal in een stofjas, maar oom Wim droeg altijd een strak grijs pak. Ik denk niet dat hij een pak droeg om zich beter te voelen dan zijn sleutelende broers; een zeker snobisme is mijn familie niet vreemd, maar arrogantie is iets anders. Hij was nou eenmaal de verkoper bij het bedrijf en het zou heel goed kunnen dat hij dat was geworden, omdat hij van hun drieën het minst handig was in motorvoertuigentechniek – dat weet ik niet. Ik kende hem niet goed, maar toch denk ik vaak aan oom Wim, bij elke nieuwe onderneming, bij iedere aanschaf, elke beslissing: het al dan niet nemen van een huisdier, hoe klein ook. Onze eerste Opel. Huurhuis, koophuis. Ik dacht aan oom Wim toen de kinderen op komst waren, ik dacht aan hem toen ik met schrijven begon. Ik kende oom Wim niet goed, maar ik leef met een uitspraak die hij vaak deed: aln’s wa-j oe anhaalt he-j last met. Daar had-ie gelijk in.