Paradigma
Ik moet wonen in een brandend huis. Ik bouw een kampvuur in de kamer, zet een tent op in de hel. Ik loop niet weg. De vlucht naar voren is verzengend – ik verzuip me in de vlammenzee, de dorst naar licht en warmte is niet te stelpen. Ik wil wonen in een brandend huis, ik wakker het vuur aan tot diep in mijn slaap, de dromen vreten zich juichend een weg naar buiten; vallen vonkend in vruchtbare aarde – en doven.