Archive for December, 2012

The Lost Tapes Vol. 2

Drink ik wijn in slow motion, rook ik het vuur achteruit tot ik mijn vingers brand aan de beelden van weer een verloren jaar, wis ik die troebele tapes steeds helderder op het netvlies. Hoe de pijn prachtige bloemen in het celluloid schroeit als je de film een seconde stilzet, hoe het licht dan door het doek breekt en je weer zes jaar oud bent en nog even op mocht blijven om te kijken als je je pyjama vast aantrok en hoe warm, hoe warm dat was. Nu slaap je naakt en steeds vaker koud, knijp je je ogen steeds vaker dicht tegen het daglicht – ook ‘s nachts.

Niet meer. Kauw ik morgen het brood tot honing, drink ik het water langzaam tot wijn; zing ik de duvel en zijn muze op de knieën – dwing ik morgen met zachte hand de liefde ten dans.

Kerstverhaal

Ik heb haar niet als een hond aan een boom gebonden / ofzo / ik liet haar achter bij een tankstation / dat is heel anders / ze stapte uit de auto om te plassen en ik zou verderop parkeren / maar het was druk / ik vond geen plek / en voor ik het wist reed ik zo stapvoets / de parkeerplaats af / ik gaf wat meer gas / het voelde goed / zo alleen de snelweg op /  ze had ook genoeg geld op zak / denk ik / of anders misschien een pinpas / iemand als zij heeft toch zo een lift te pakken / zou je zeggen / ze is nog best een lekker wijf / waarschijnlijk / in de ogen van een wat oudere trucker / hoe dan ook / ik heb nooit meer iets van haar gehoord / het was vlak voor Kerst / nu twee jaar geleden / of drie / dat zou ik moeten nakijken / maar goed / ik moet opschieten nu / er komt straks iemand eten / een leuke dame / ik maak het kerstdiner en ik wil niet te laat beginnen / het is al vervelend genoeg om het vlees uit de vriezer te halen want / van onder het ijs kijkt ze me / eigenlijk net als vroeger / koud en verwijtend aan.

 

Eerder verschenen in het dubbeldikke kerstnummer van The Amazing Daily Hell op 18 augustus 2012.

Fade out

Het was begonnen. Het was lang aangekondigd, maar ik had het niet verwacht; er was meewarig over gedaan, het was allemaal flauwekul, ik had er zelf ook tot de laatste uren grappen over gemaakt. Nu zat ik hier, alleen in de nacht, ik staarde in het koude licht van een blanco computerscherm. De cursor knipperde de laatste seconden weg, de wijnfles en ik raakten langzaam leger. Verhalen verwaaiden zodra ik ze leven in wilde blazen, verpulverden als vriendschappen van vroeger die ik probeerde op te pakken. Er was een titel, er was een gevoel, maar die waren langzaam vloeibaar geworden. Ik schonk het laatste restje ambitie uit de fles in het glas en nam een wrange slok. De ruimte begon te kantelen. Ik probeerde overeind te komen, tevergeefs. Het was begonnen. Ik voelde hoe de tijd verkruimelde onder mijn vingers.

Dit land

hier miezert het misprijzen als confetti

hier flakkert het feest alleen nog in de schimmen

aan gene zijde van bewakingscamera’s hier

juicht de stront hoog tegen de muren van

tankstations blaffen hellehonden benzinewalm

talmen hoerenlopers tissues bij de hand hier

stroomt van alles en de muziek onafgebroken

uit speakers – hier doet men alsof

het altijd donker is maar nooit meer nacht

hier heeft iedereen alleen nog

muntgeld voor ogen.

 

(Mijn inzending voor de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd. Het gedicht heeft de eerste selectie niet overleefd. Ik wel, kan ik u geruststellen.)

Uit

Een sirene galmt door de stad, eenzaamheid golft plotseling tussen de gevels. Het geluid verplaatst zich, van links langzaam naar rechts en van daar steeds dieper het natrium van de nacht in. Het sneeuwt. In de verte voegen twee sirenes zich bij de eerste, ze zijn er denk ik bijna, ze gillen uitgelaten door elkaar, op weg naar iemands laatste feestje. Wat denk je? Moeten we dansen op wegstervend geluid? Of moeten we maar sterven, in van ons wegdansend gedruis? Ik ben er nog niet uit.

Nacht

Ik weet ‘s nachts dingen. Ik weet ‘s nachts dingen die ik overdag beter vergeet – maar dat denkt iedereen die dronken is, of ooit verdronk in een vrouw en nooit meer bovenkwam. Ik zweef langs de gevels van verduisterde huizen en denk daarachter mensen – wie zegt dat ze thuis zijn? Onder het teer van de daken de dromen van de hemel erboven, ze wijken straks bij het ontwaken weer voor het gewicht van licht en lichaam: het eerste verwijt van de dag, nog vóór het ontbijt – je kaken malen zand.  Je ademt de ochtendlucht met rook in de mond – het slaat je langzaam op de tanden, tot je zo dof klinkt dat het op zwijgen lijkt – je lusteloze geslacht in de broodtrommel mee naar het werk, smerige koffie, de collega die lacht om een grap van een ander – en de schaamte hoopt zich op, hoopt zich godverdomme maar op en je bidt, je bidt dat niemand het vuil in de naden ziet. Maar niemand kijkt, want iedereen weet onder zijn nagels het zwart van de nacht.