Ik wilde mijn ladder terug, dus klopte ik aan bij de nieuwe buurvrouw. Ze had de woning precies een week ervoor betrokken met haar drie kinderen, en op dag twee had ze mijn ladder geleend. Nu had ik hem zelf nodig. Ik klopte nog een keer, riep er ter geruststelling bij dat het de buurman was en toen klonk er gestommel achter de voordeur. Sleutels knarsten en de deur ging op een kier; een stroom muffe warme lucht sloeg in mijn gezicht. Het hoofd van de buurvrouw keek om de deur, met kleine ogen en het haar wild; ik had haar duidelijk wakker gemaakt. Ze zei: ‘Sorry. Ik gisterenavond werken, schoonmaken. Dus noew…’ Ze lachte verontschuldigend en dat brak het masker van haar slaap. Ik knikte dat ik het begreep en vroeg of ik de ladder terug kon krijgen. ‘Natoerloek. Wacht even.’ Haar hoofd verdween. Ik wachtte voor de deur. Ze denken dat zelf niet, maar op hun mooist zijn vrouwen als ze net wakker zijn, en nog half uit droom bestaan. Misschien is iedereen onschuldig in zijn slaap, dacht ik – hoopte ik. Toen hoorde ik de aluminium trap rammelen, en ging de deur verder open. De buurvrouw verscheen nu helemaal, haar lichaam slechts gewikkeld in een blauwe badhanddoek, alsof ze niet net uit bed, maar uit bad kwam. Ik zag dat ze mooie, rechte schouders had, en een gladde huid. Ze lachte opnieuw en ik moest mijn best doen om mijn blik niet langs haar badstoffen lichaam naar haar benen te laten glijden toen ik de trap van haar overpakte. Ik bedankte haar onhandig voor het lenen van de ladder en ze lachte nog steeds, terwijl ze inmiddels met een vlakke rechterhand de handdoek voor haar borst vasthield. Ik lachte terug.
Van het één kwam het ander. Nu ik de trap terug had, kon ik eindelijk de keukenkasten een flinke beurt geven.